Des HEEREN Lof, Willem Farel (3)
Auteur: ds. W. Pieters
Montbéliard
In mei van dat jaar ontmoet Willem Farel Huldrych Zwingli, de reformator van Zürich, die hem met een levendige vreugde ontvangt. Kort hierna moet Farel, op aanstichten van de verbitterde Erasmus, Bazel verlaten; hij reist naar Straatsburg. Kort daarna krijgt hij bericht dat men hem in Montbéliard als predikant begeert. Hij is weliswaar niet langs de gewone weg in het ambt bevestigd en dat gebeurt ook niet (net zomin als later bij Calvijn), maar als hij deze roeping van God voelt, durft hij toch geen tegenstand bieden. Oecolampadius beveelt hem plechtig aan God aan, en zo gaat hij - vergezeld van de goede raad van zijn boezemvriend (namelijk: 'hoe meer je geneigd bent heftig te zijn, des te meer moet je je oefenen in zachtmoedigheid') - naar het graafschap Montbéliard. Daar begint hij in de kasteelkerk meteen Christus te verkondigen en de gelovigen te vermanen om onder geen beding zich te laten losweken van de Heilige Schrift.
Een andere, en heel belangrijke taak voor Farel is boeken van Luther en andere hervormers in het Frans vertalen, in Bazel laten drukken, en Frankrijk binnen smokkelen. In Montbéliard krijgt Farel de eerste keer (voorzover wij weten) te maken met iets dat hem nadien vele tientallen malen zal overkomen: terwijl hij aan het preken is, staan er plotseling een paar monniken of priesters op, die luid roepen dat het leugen en bedrog is wat Farel preekt. Natuurlijk ontstaat er grote opschudding, want anderen nemen het voor de predikant op. De graaf komt er op af en afgesproken wordt een openbaar debat te houden, waar de verschillen zullen worden besproken. Deze methode is in die tijd erg geliefd, en Farel zal er zich meermalen van bedienen; maar dit keer komt er niets van terecht. Om de simpele reden dat de tegenstanders niet komen opdagen! Dit geeft aan Farel veel bekendheid en goede ingang bij het volk. Oecolampadius hoort van de successen van zijn vriend en schrijft hem: 'Het is wel fijn dat het zo voorspoedig gaat, maar wij zullen pas dán gelukkig zijn, wanneer er vrucht is voor Christus. Het is gemakkelijk enige leerstellingen bij onze hoorders in te scherpen, maar de harten te veranderen, dát is Gods werk. Als wij willen winnen, zullen zachtmoedigheid, geduld en liefde nodig zijn. U moet uw leeuwenaard bedwingen door de gematigdheid van de duif. Mensen moeten geleíd, niet gesléépt worden.' Een andere vriend schrijft: 'Wees op je hoede; het is een grote zaak die je verdedigt, die niet mag worden verontreinigd door raadgevingen van mensen. Machtigen beloven je hun gunst, hun hulp, gouden bergen..., maar op die dingen te vertrouwen is hetzelfde als Jezus Christus te verlaten en in de duisternis te wandelen.'
Farel als schrijver
Hoewel Farel liever spreekt dan schrijft en in het geheel maar weinig boeken voortbrengt, publiceert hij in deze tijd toch - op aanraden van vrienden in Bazel - een paar kleine boeken. Het eerste gaat over het 'Onze Vader' en de 'Twaalf Artikelen'. Het tweede boekje gaat over de liturgie, dus de Bijbelse of reformatorische invulling van de eredienst. Het derde boek - van ongeveer tweehonderd bladzijden - is een soort Catechismus, in 43 hoofdstukken verdeeld. Het is de eerste gereformeerde geloofsleer in de Franse taal. Farels opzet is de verschrikkelijke dwalingen van de roomse antichrist te bestrijden. Vooral zet hij uiteen wat een Christen moet kennen om zijn vertrouwen op God te stellen en om zijn naaste te dienen. Nadrukkelijk roept hij zijn lezers op tot een vrome en strikte levenswandel, waarin hij sterke nadruk legt op de godzalige opvoeding van kinderen. Door tegenwerking van de bisschop in die streken en onder politieke druk is de graaf van Montbéliard genoodzaakt tot het nemen van zulke maatregelen dat Farel zich in maart 1525 genoodzaakt ziet dit werkterrein te verlaten. Gelukkig is hij nog steeds ongetrouwd, zodat de vele tochten, het vele verhuizen, en het op de vlucht zijn niet al te bezwaarlijk voor Willem Farel zijn. Hoewel, laten we niet denken dat dit allemaal gemakkelijk voor hem is geweest!
Straatsburg
Hij komt opnieuw in Straatsburg aan, waar hij zijn geliefde leermeester Lefèvre en vele andere vrienden vindt, die uit Frankrijk zijn verdreven. Hij vergadert ze tot een gemeente en wordt haar eerste predikant. Verdrietig is voor hem de Avondmaalsstrijd tussen Luther en Zwingli, waarbij Farel in die tijd Zwingli's opvatting deelt. Ook smart het hem dat Lefèvre en andere vrienden zó bang zijn om het kruis van Christus op zich te nemen, dat ze alleen onder schuilnamen in Straatsburg durven zijn. Wanneer Lefèvre een oude man is, beschuldigt hij zich meermalen dat hij zo'n lafaard is geweest!
Ondertussen opent er zich - het is inmiddels 1526 - een arbeidsveld voor Farel in Frankrijk, maar net voordat hij dit verneemt, neemt hij de roep aan om voor de machtige stad Bern in het Berner gebied, dat nog rooms is, prediker te zijn.
De Heere heeft Willem Farel voorzien van de nodige gaven naar lichaam en geest: hij is robuust en voor geen kleintje vervaard; en zijn karakter is zo dat hij door tegenstand eerder wordt aangevuurd dan afgeschrikt.
Reformator van Frans-Zwitserland
Zo wordt zijn weg van Frankrijk geleid naar Zwitserland; en komt hij in het zuidelijkste stadje van het Berner grondgebied: Aigle, in het Rhônedal, niet ver van waar deze rivier, die dicht bij de St. Gothard ontspringt, in het meer van Genève uitmondt. Hier vestigt hij zich als schoolmeester onder de naam Ursinus (Latijn voor de 'beer' op het wapenschild van Bern). Deze schuilnaam is bedoeld om vooroordelen bij de inwoners te voorkomen. Als schoolmeester kan hij naast onderwijs in lezen, schrijven en rekenen, ook bijbelonderwijs geven. Hierdoor zaait Farel het goede zaad van Gods Woord in de harten van de kinderen en jongeren van Aigle. Dit vindt aansluiting bij sommige reformatorischgezinden, onder wie ook de 'gemeentesecretaris', een invloedrijk man. Op aandringen van deze mensen beklimt Farel op 30 november 1526 voor de eerste keer de kansel van Aigle; dit zonder toestemming van de overheid. Dit optreden ontketent een storm, vooral van de kant van kloosterbewoners en 'geestelijken'! Je moet weten dat de overheid, zowel ter plaatse als de daarboven staande 'hoge overheid' van de stad Bern, in die tijd veel te zeggen heeft, ook over de kerk en de prediking. Alleen met toestemming van de burgerlijke overheid mag iemand preken; ook Farel. Dit is een zwaarwegende zaak in zijn dagen. We kunnen gerust zeggen dat - menselijk gesproken - de kerkhervorming in Zwitserland (en ook andere landen) geen goede voortgang maakte, als de overheid haar niet gunstig gezind was. We komen dit slag op slag tegen, niet alleen bij Luther in Duitsland, onder de bescherming van zijn vorst, en later bij Calvijn in Genève, waar de Raad hem steunt; maar ook nu bij Farel, in het Berner rechtsgebied. Aan de burgerlijke overheid moet en wil Farel zich onderwerpen. Achteraf wordt door de overheid toestemming verleend onder twee voorwaarden, namelijk: Farel mag (1) niets anders preken dan het zuivere, heldere Woord van God, zoals in het Oude en Nieuwe Testament beschreven is, zonder toevoeging van iets dat daarmee strijdig is; (2) Farel mag niet preken tegen de sacramenten. Het eerste lijkt ons nogal duidelijk, maar dit is in de dagen van de kerkhervorming juist het heikele punt: alleen de Bijbel, óf al wat de kerk voor waar verklaart? En: alleen volgens het Oude en Nieuwe Testament, of ook volgens de apocriefe boeken? Farel heeft geen enkel bezwaar tegen de eerste voorwaarde; maar de tweede kost hem heel wat moeite. In een brief aan Zwingli, van 9 juni 1527, merkt hij op:
Ik ben wat voorzichtig te werk gegaan vanwege de onkunde - om niet te spreken: de domheid - van de mensen hier en in de omgeving. Met de grootste tegenzin verdraag ik tal van roomse gebruiken. Begonnen ben ik echter met het bestrijden van de leer van het vagevuur. Als Christus met Zijn Geest werkzaam wordt, zal ik er mij op toeleggen de aanroeping van de heiligen te bestrijden.
Onder leiding van Christus zullen deze dingen verdwijnen, ja: daar is al een begin mee gemaakt.
Het zedelijk peil van de plaatselijke bevolking - en overal in de roomse kerk van die dagen - is bedroevend! Farel richt zich in zijn onderwijs van de jeugd en in zijn prediking dan ook allereerst tegen zedeloosheid en misdaad. De bevolking wordt opgeroepen tot een leven volgens al Gods geboden. Dit wordt helaas niet door alle luisteraars geaccepteerd. De Berner raad stelt zich achter hem en beveelt de plaatselijke 'burgemeester' om 'de zeer geleerde heer Farel', zoals hij door hen wordt genoemd, de nodige bescherming te verlenen. Zo geeft Farel zich in deze vijandige omgeving volledig aan zijn werk, waarbij hij ook anderen voor deze heerlijke predikdienst probeert te winnen.