Dordtse Leerregels Hoofdstuk 3 Artikel 16 uitleg
Auteur: ds. W. Pieters
Het gaat in hoofdstuk III/IV van de Dordtse Leerregels onder andere over hoe God ons geestelijk leven geeft. Artikel 16 luidt:
Zoals de mens door de val niet heeft opgehouden mens te zijn, begaafd met verstand en wil, en zoals de zonde, die heel het menselijke geslacht heeft doordrongen, de natuur van de mens niet heeft weggenomen, maar verdorven en geestelijkerwijze gedood – zo werkt ook deze Goddelijke genade van de wedergeboorte in de mensen niet als in stokken en blokken, en vernietigt de wil en zijn eigenschappen niet, ook dwingt zij hem niet met geweld, zijns ondanks, maar maakt hem geestelijk levend, heelt, verbetert en buigt hem tegelijk liefelijk en krachtig
Ik herinner mij uit mijn Genemuidense tijd eens een man in het ziekenhuis te hebben ontmoet, die was opgenomen met een hartinfarct. We kregen het over de dingen van het geestelijke leven. Hij benadrukte dat God alles had bepaald, ook of hij behouden zou worden of niet. En dat hij daar niets aan kon doen. Daarom ging hij ook maar niet naar de kerk. Tijdens dat gesprek vroeg ik hem of hij ook geloofde dat God zijn levenseinde had bepaald. Hij geloofde het vast. Toen vroeg ik hem: waarom ben je dan naar het ziekenhuis gegaan? Geen dokter kan je ene seconde langer laten leven dan God heeft bepaald, of wel? Hij was er vast van overtuigd dat dit zo was. En toch was hij blij in het ziekenhuis te zijn en straks gedotterd te worden. Zo gebeurt het nog al eens: we belijden dat God alle dingen bestuurt, maar gebruiken wel voor ons lichamelijk en tijdelijk welzijn alle middelen die we maar kunnen krijgen om onze gezondheid te bevorderen en ons leven te verlengen…
We belijden dat God alle dingen bestuurt, maar gebruiken voor ons geestelijk en eeuwig welzijn de middelen NIET om wedergeboren te worden en geestelijk leven te verkrijgen… Vreemd! Uitermate inconsequent! De Dordtse Leerregels redeneren heel anders: zoals we in het natuurlijke leven de middelen moeten gebruiken, zo moeten we het ook in het geestelijke.
Wees wijs:
studeer in Gods Woord dat wijs kan maken tot zaligheid!
Het gaat in hoofdstuk III/IV van de Dordtse Leerregels onder andere over hoe God ons geestelijk leven geeft. Artikel 16 luidt:
… waar de weerspannigheid en tegenstand van het vlees tevoren volkomen de overhand had, daar begint nu een gewillige en oprechte gehoorzaamheid van de Geest de overhand te krijgen. En hierin is de waarachtige en geestelijke wederoprichting en vrijheid van onze wil gelegen.
Het gaat over ‘tevoren’ en ‘nu’. Het gaat over vóór de wedergeboorte en erná. Voordat God onweerstaanbaar binnen komt in ons ik, wie zijn we dan? Zijn we dan gewillig om voor Hem te kiezen, om Hem vrijwillig binnen te laten? Velen menen van wel. In evangelische kringen wordt het ook ronduit gezegd. Maar in Kolosse lag dat volgens Paulus toch wat anders. Hij omschrijft de toestand van de inwoners van die stad in Frygië (het tegenwoordige Turkije) met deze woorden: zij waren vervreemd van God en zij waren Zijn vijanden. Wat denk je: zouden deze mensen een uitzondering zijn geweest, of was toen de Romeinse wereld helemaal zo? Wat denk je: zou het tóen alleen zo zijn geweest, of zou het nú nog steeds zo zijn? Wat denk je: zou dat alleen van niet-gedoopte mensen gelden, of ook van gedoopte lezers van De Catechisant? Laten we ons niets verbeelden: wij staan niet open voor de verkondiging van het evangelie en we stellen ons hart of gemoed er ook niet voor open. God doet dat. Net als bij de Kolossenzen: toen zij van God vervreemd waren, toen zij vijanden van God en van hun eigen zaligheid waren, tóen is God met Zijn krachtig Woord gekomen en heeft hen doen delen in de verzoening door het bloed van Jezus Christus.
Blijft het zo, als genade aan je hart wordt verheerlijkt? Nee, dan blijf je niet vervreemd en geen vijand. Dan komt er een gewillige en oprechte gehoorzaamheid aan al Gods geboden. Paulus schrijft het aan de Romeinse christenen zo: “God zij dank, dat u nu van harte gehoorzaam geworden bent aan het voorbeeld van de leer.” Weet je, onder andere hieraan kun je weten of de Heilige Geest van de wedergeboorte en de bekering in je bezig is: dan heb je beleefd hoe weerspanning je eens was; en dan beleef je hoe gehoorzaam je nu bent. Dan schaam je je voor je verleden en prijs je God voor die wonderlijke verandering!
Het gaat in hoofdstuk III/IV van de Dordtse Leerregels onder andere over hoe God ons geestelijk leven geeft. Artikel 16 sluit af met de zin:
En tenzij die wonderbaarlijke Werkmeester van al het goede op deze manier met ons handelde, de mens zou gans en al geen hoop hebben om uit de val te kunnen opstaan door zijn vrije wil (waardoor hij zichzelf, toen hij nog stond, in het verderf heeft gestort).
God wordt omschreven als ‘die wonderbaarlijke Werkmeester van al het goede’. Hij is het Die zonder ons in ons werkt. Instinctief hebben van God weggelopen mensen een hekel aan deze bewering. Maar nu stelt dit laatste stukje van paragraaf 16 de vraag:
- Stel je nu eens voor dat God het niet zou doen… Wat dan?
- Stel je nu eens voor dat jij het werk van wedergeboorte en bekering zelf moest doen, helemaal alleen, of op zijn minst toch God daarbij iets moest helpen… Wat dan?
Verbeeld jij je dat het dan goed zou komen? Heb jij genoeg kracht? Deugt jouw wil? Of heb je integendeel geleerd / beleefd dat je krachteloos bent om zalig te worden? Heb je moeten ervaren, tot je grote schrik, dat je onwillig bent om op Gods manier behouden te worden – dat je vijandig bent en, net als partisanen in de Tweede Wereldoorlog, het verzet niet opgeeft? Er is geen boodschap zo blij en troostrijk als te verkondigen: Gód heeft de wereld met Zichzelf verzoend en Hij is het Die in ons werkt, zowel het willen als het werken. O zeker, de opdracht ligt er: span je in om je zalig te maken. En toch: wanneer je helemaal vast bent gelopen met al je opstandigheid en zogenaamde gewilligheid…, dán laat God zien dat Hij almachtig is, dat Hij ons verzet weet te breken door de uitstorting van Zijn liefde. Onze vrije wil heeft ons in het paradijs niet geholpen om bij God te blijven en zo gelukkig te worden, en zo zal onze ‘vrije’ wil ons nu ook niet kunnen helpen om voor God te kiezen. Maar God vraagt niet naar en wacht niet op onze gewilligheid. Hij volgt Zijn wil en raad, die altijd wijs en heilig zijn, waar dus niets tegen valt te zeggen. En zo worden Gods kinderen zalig, al wilden ze niet en al konden ze niet: nu gaan ze willen én werken – door Gods genadekracht!