Catechismus vraag 10 uitleg: Wil God zulke ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten?
Auteur: ds. W. Pieters
Als ons iets niet zint, zijn we er snel bij om tegenwerpingen te maken. Dat hoeft niemand ons te leren, dat kunnen we zelf. Het zit ons aangeboren om tegen een bevel of bewering in, allerlei verzet aan te tekenen. Je vader of moeder zegt: je mag dat niet doen; en als dit verbod jou niet bevalt heb je zomaar een rij tegenwerpingen klaar (meestal in de vragende vorm: waarom mag...?). De leraar beweert dat iets zus of zo is en als dat je niet bevalt, heb je zomaar je 'ja, maar' bij de hand.
Zo is het ook op de 'school' van de Heidelbergse Catechismus. De leerling heeft zijn tegenwerpingen: eerst in vraag 9: doet dan God de mens niet onrecht, behandelt Hij ons dan niet oneerlijk, dat Hij in Zijn Wet van hem (iets) eist, wat hij niet doen kan? En als die tegenwerping overtuigend is weerlegd komt er een tweede (en aan het einde van zondag 4, vraag 11, zien we zelfs nog een derde). Deze tweede tegenwerping (of ontsnappingspoging) luidt in vraag 10 als volgt:
Vraag: Wil God zulke ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten?
Antwoord: Nee Hij, geenszins; maar Hij vertoornt Zich verschrikkelijk beide over de aangeboren en de daadwerkelijke zonden, en wil die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwiglijk straffen, gelijk Hij gesproken heeft:
"Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der Wet om dat te doen."
Wat is nu precies de vraag? Of God ons ongestraft wil laten. Waar gaat het ons dan om? Niet om de vergéving van onze zonden, maar om het ongestràft blijven van onze zonden. Weet jij wat het verschil is?
- Vergeving betekent dat het weer echt goed komt tussen God en mij en dat God geen schade lijdt aan mij.
- Ongestraft laten betekent dat ik de gevolgen van mijn zonden koste wat het kost wil vermijden, al kost het God Zijn eer en goede Naam, als ik mijn hachje maar kan redden.
Iemand die eerlijk is gemaakt voor God wil niet de gevolgen van zijn misdaden en misstappen ontlopen. Die ziet ze eerlijk onder ogen en wil ze ook dragen. Maar als wij nog niet door de Heilige Geest zijn overtuigd van onze strafwaardigheid, zullen we ons in allerlei bochten wringen om aan de vreselijke gevolgen van onze zondelusten te ontkomen. Dan zouden we zelfs wel willen dat God Zich zou tekort doen om onze zonden door de vingers te zien.
Voor veel mensen is de term 'vergeving der zonden' in wezen niets anders dan 'ongestraft laten van de zonden'. Ze bedoelen in hun gebed om vergeving heel niet dat het tussen God en hen weer goed wordt, maar dat God hen niet zal straffen... Kijk jij jouw gebed eens na! Jij bidt waarschijnlijk elke avond (en vaker per dag?) om vergeving van al je zonden, maar wat bedóel je eigenlijk? Verlang je er naar dat er geen gevolgen aan je zonden verbonden zijn (en houd je ondertussen nog zielsveel van al je boze lusten)? Of verlang je dat het tussen God en jou weer goed komt (al zou God jou de gevolgen van je vuile zonden je leven lang doen dragen)?
Luther schrijft: een groot verschil tussen een echte christen en een namaak-christen is:
een echte christen haat de zonde
en bemint de straf,
maar een namaak-christen haat de straf
en bemint de zonde.
En jij? Haat jij jouw zonden en wil je daarom vergeving (niet alleen kwijtschelding van de straf, maar verlossing van de zonden zèlf)? Of houd jij van je zonden en wil je daarom ongestraft blijven (maar wil je geen vergeving=verlossing van de zonden zèlf)? De Catechismus geeft als antwoord op deze ontsnappingspoging: Nee, God zal op geen enkele manier de zonde ongestraft laten. En om bij voorbaat elk 'ja, maar' af te snijden zegt de Catechismus niet alleen: 'Nee', maar: 'Nee, geenszins'. Waarom dan niet? Omdat God verschrikkelijk/vreselijk vertoornd is over onze zonden; zowel de aangeboren zonden (die we van voor onze geboorte al in ons hebben, als erfenis van Adam) als ook de werkelijke zonden (die we dagelijks doen).
Wat zegt de Catechismus hier? God vindt onze zonde niet klein (ook onze zogenaamd kleine zonden vindt God niet klein!), maar Hij is ontzaglijk, huiveringwekkend, angstaanjagend vertoornd op ons vanwege onze zonden. Denken wij daar wel eens aan?
De toorn van God is als een laaiend vuur. Wij zijn als een wisje hooi. Als we met die toornende God worden geconfronteerd, vergaat het ons zoals in Jesaja 33 vers 14 staat: "De zondaren te Sion zijn verschrikt; beving heeft de huichelaars aangegrepen; zij zeggen: Wie is er onder ons, die bij een verterend Vuur wonen kan? Wie is er onder ons, die bij een eeuwige Gloed wonen kan?" En Paulus roept de lezers van zijn brief op om aan Gods genade vast te houden, waardoor wij God welbehaaglijk kunnen dienen met eerbied en godvruchtigheid; en met grote ernst en klem volgt dan: "Want onze God is een verterend Vuur." (Hebreeën 12 vers 29).
Volgende maand als God ons spaart en bewaart, zullen we de tekst uitleggen, die de Catechismus uit Galaten 3 aanhaalt. Nu wil ik jou nog één vraag stellen: ben jij je bewust hoe ontzaglijk ernstig het leven is, zolang je ziel boven die toorn van God hangt als boven een alles-verterend vuur...?!