Des HEEREN Lof, Maarten Luther (7)
Auteur: ds. W. Pieters
Neêrland's lente en gloeiend as
Op 1 juli 1523 worden in Brussel (toen de hoofdstad van Nederland) twee monniken uit het Augustijnerklooster van Antwerpen levend verbrand: Johannes van Essen en Hinricus Voes. Ze zijn van dezelfde kloosterorde als Luther. Ze gaan door zijn geschriften tot de 'nije lehre' over. Hun ogen mogen open gaan voor de waarheid. Maar de roomse kerk verdraagt het niet en doodt hen! Als Luther dit hoort, schrijft hij aan de Christenen in Nederland een brief, die hij als volgt begint:
'Eyn brieff an die Christen ym Nidderland
Wittenberg 1523
Martinus Luther, prediker te Wittenberg, aan alle geliefde broeders in Christus, die in Holland, Brabant en Vlaanderen zijn, tevens aan alle gelovigen in Christus, genade en vrede van God onze Vader en onze Heere Jezus Christus. Lof en dank zij de Vader van alle barmhartigheid, Die ons in deze tijd weer Zijn wonderbaar licht doet aanschouwen, dat tot nu toe verborgen is geweest om onzer zonden wil, waarin Hij ons onderworpen liet zijn aan de gruwelijke macht der duisternis en waardoor Hij ons smadelijk liet dwalen en de antichrist dienen. Maar nu is de tijd aangebroken dat we de stem van de tortelduif weer horen en dat de bloemen uitspruiten in ons land. Aan deze vreugde hebt u, mijn geliefden, niet alleen deel - veeleer bent u het, aan wie wij zulk een vreugde en zielsgenot boven anderen beleefd hebben. Want niet alleen is het u gegeven eerder dan de hele wereld het Evangelie te horen en Christus te leren kennen, maar u mag ook de eersten zijn die om Christus' wil thans schande en schade, angst en nood, gevangenschap en gevaar lijdt en die nu zo rijk in vruchten en zo sterk geworden bent, dat u het ook met uw eigen bloed begoten en bekrachtigd hebt. Bij u immers hebben de twee edele sieraden van Christus, Hinricus Voes en Johannes van Esschen, in Brussel hun leven gering geacht, opdat Christus en Zijn Woord geprezen zouden worden. O, hoe verachtelijk zijn die twee zielen terechtgesteld! Maar hoe heerlijk en in eeuwige vreugde zullen zij met Christus wederkomen en hen door wie zij nu onrechtvaardig veroordeeld zijn, richten met gerechtigheid! Ach, wat zegt het weinig door de wereld gesmaad en gedood te worden, voor hen die weten dat hun bloed kostelijk en hun dood dierbaar is in Gods ogen, zoals de Psalmen zingen. Wat betekent de wereld vergeleken met God? Welk een lust en vreugde hebben alle engelen gehad aan deze twee zielen! Wat zal het vuur gaarne geholpen hebben om hen uit dit zondige leven tot het eeuwige te brengen, uit deze smaad tot eeuwige heerlijkheid! God zij geloofd en in eeuwigheid geprezen, dat wij het beleefd hebben, echte heiligen en werkelijke martelaren te zien en te horen. Wij in Duitsland zijn het tot heden nog niet waard geweest een zo kostelijk en waardig offer voor Christus te worden, hoewel velen onder ons niet zonder vervolging zijn. Daarom, mijn zeer geliefden, weest getroost en blij in Christus en laat ons danken voor Zijn grote tekenen en wonderen, die Hij begonnen heeft onder ons te doen. Hij heeft ons in deze beide mannen fonkelnieuwe voorbeelden van Zijn leven voor ogen gesteld. Nu is het de tijd dat het Rijk Gods niet bestaat in woorden maar in kracht. Hier kan men leren wat het zeggen wil: weest blijde in verdrukking. Voor een klein tijdje, zegt Jesaja, verlaat Ik u, maar met eeuwige barmhartigheid zal Ik u tot Mij nemen. En in Psalm 91: Ik ben, spreekt God, met hem in benauwdheid, Ik zal hem uitredden en tot ere brengen, want hij heeft Mijn Naam gekend. Daar wij dan zien het lijden van deze tijd en daar wij zulke sterke, troostrijke beloften hebben, laat ons dan ons hart vernieuwen, laat ons goedsmoeds zijn en laat ons met vreugde ons laten slachten voor de Heere. Hij heeft gezegd en zal niet liegen: ook de haren op uw hoofd zijn alle geteld. En al zullen de wederpartijders deze heiligen ook schelden voor volgelingen van Huss, Wicleff en Luther en al zullen zij zich beroemen op hun moord, dat verwondere ons niet, maar versterke ons veeleer; want Christus' kruis moet zijn lasteraars hebben. Maar onze Rechter is niet ver: Hij zal een oordeel vellen, dat weten wij, wij zijn er zeker van. Bidt voor ons, geliefde broeders, en voor elkaar, opdat wij elkaar de trouwe hand reiken en opdat wij allen in één geest vasthouden aan ons Hoofd, Jezus Christus, Die u met genade moge sterken en volmaken tot eer van Zijn heilige Naam; welke zij prijs, lof en dank bij u en alle schepselen, in eeuwigheid. Amen.'
Naar aanleiding van deze wrede daad van de roomse inquisitie = geloofsrechtbank komt Luther tot de eerste ontplooiing van de schone gave van zijn dichtkunst.
'Een nieuwe lofzang heffen w' aan;
dat zeeg'ne God de Heere.
Wij zingen 'tgeen Hij heeft gedaan
tot Zijnen lof en ere.
Hun as gloeit voort en koelt niet af,
maar stuift van land tot lande;
hier baat geen kloof, geen kuil, geen graf:
de vijand baart zij schande.
Die bij hun leven door die moord
tot zwijgen zijn gedwongen,
zij spreken thans in ieder oord.
Door zoveel duizend tongen
wordt blij hun lof gezongen.
De geknechte wil
Nu komt er een stuk dat misschien niet zo eenvoudig is. Luther maakt niet alleen veel mee en doet niet alleen buitengewoon veel, maar bovenal schrijft hij ook heel veel. Soms worden zijn boeken ingegeven door omstandigheden (zoals het boek over het huwelijk), vaak schrijft hij boeken als antwoord op zijn tegenstanders. Eén van die tegenstanders is de in Rotterdam geboren Desiderius Erasmus; een man van grote geleerdheid. Erasmus heeft erg veel kritiek op de misstanden in de roomse kerk. En hij betekent bijzonder veel voor de Reformatie, omdat hij het Nieuwe Testament weer in de grondtekst, het Grieks, uitgeeft. Daardoor kunnen de predikanten weer uit de zuivere bron van het geïnspireerde Woord putten en zo de waarheid op een heldere manier aan de mensen voorstellen. Maar deze Erasmus is tegelijkertijd toch een vijand van de léér der Reformatie. Hij verzet zich tegen Gods souverein welbehagen en Zijn verkiezende liefde, en ook tegen onze totale onmacht om iets aan onze zaligheid toe te voegen. Volgens Erasmus heeft de mens een goede wil, waardoor hij - met behulp van Gods genade natuurlijk - kan kiezen voor God en Jezus. Luther heeft het in zijn lange en bange worsteling heel anders mogen leren, door de ontdekkende werking van de Heilige Geest. Daarom is hij het helemaal oneens met de geleerde Erasmus. En wanneer Erasmus dan ook een boekje schrijft over "De vrije wil" komt na korte tijd één van de meest belangrijke boeken van de kerkhervormer van Wittenberg uit, namelijk over "De geknechte of slaafse wil". Hierin verdedigt Luther indringend dat de duivel ons van nature gevangen houdt naar zijn wil en dat alleen Christus in staat is ons te bevrijden. Luther zegt: áls we al een vrije wil hebben, kunnen we er toch niets mee doen tegen duivel, zonde en dood. We willen met onze vrije wil alleen maar het zondige. Dit betekent dat de eer van het zalig worden volkomen voor God alleen is. Hij alleen maakt ons zalig. Volgens Erasmus zijn de geboden in de Bijbel alleen zinvol als wij ze ook zelf kunnen gehoorzamen. Luther heeft het in zijn zielestrijd anders mogen leren en schrijft nu dat Gods geboden bedoeld zijn om de zondaar aan zijn totale onmacht, onwil, verlorenheid en helwaardigheid te ontdekken. Door de Wet is de kennis der zonde. De Bijbel leert ons steeds weer dat wij honderd procent zijn aangewezen op Gods genade en op Zijn verkiezend welbehagen. Dit is voor de hoogmoedige mens ergerlijk. Erasmus stoot er zich aan, maar Luther verblijdt er zich over. Erasmus meent namelijk nog iets goeds te kunnen, terwijl Luther grondig heeft geleerd en steeds opnieuw moet leren dat er uit hem geen enkel goed voorkomt. Luther verdedigt de eer van God, Die niet van ons afhankelijk is, maar vrij over ons beschikt. Erasmus maakt de mens tot god en verlaagt God tot onze knecht. De leer van Erasmus is ook in onze dagen nog springlevend, maar de leer van Luther is volkomen Bijbels. Deze leer maakt het verslagen hart van aangevochten mensen hoopvol, want ze voelen: nu kan het zelfs voor mij nog! Terwijl de voorstelling van Erasmus, de grote humanist, uiteindelijk een arme zondaar in de wanhoop drijft. O, wat is in dit geschrift van Luther - al is het best een moeilijk te vatten boek - de eer van God verdedigd! Wat is Luther ons juist in dit geschrift dierbaar. Hier zien we waarom wij alleen door het geloof zalig kunnen worden, namelijk omdat er niets, niets, niets van de mens bij kan. En geloven is niet anders dan: alles alleen van God verwachten. Luther schrijft zelfs dat hij niet graag een vrije wil zou hebben, waarmee hij zelf een beetje voor zijn zaligheid zou moeten zorgen; want dat ging bij Adam ook fout. Nee, Luther is het er best mee eens dat alles alleen in Gods handen ligt en dat Christus alleen de enige en volkomen Zaligmaker is. God heeft beloofd alles in orde te zullen maken en nu steunt Luther volkomen op deze genade van God.