Des HEEREN Lof, Augustinus (2)
Auteur: ds. W. Pieters
Augustinus' bekering
Terwijl Augustinus in Rome was, kwam hij in aanraking met één van de belangrijkste mannen van het keizerrijk, de heiden-manicheeër Symmachus, die hem na een jaar een prachtige baan verschafte als leraar in Milaan. Daar kwam hij in aanraking met de beroemde bisschop Ambrosius, die door God ervoor werd gebruikt dat Augustinus één van de grootste Kerkvaders is geworden. Daar in Milaan zal de Heere deze zoekende en naar waarheid dorstende jongeman in het hart grijpen en brengen tot de kennis van de Waarheid en de zaligheid, ja: de Zaligmaker. Hij belijdt daarover aan God het volgende:
Ik werd ellendiger, maar Gij kwam dichterbij. Reeds naderde meer en meer Uw rechterhand, die mij zou rukken uit het slijk en mij zou reinigen, maar ik wist het niet. Slechts de vrees voor de dood en het toekomstig oordeel weerhield mij om nog dieper weg te zinken in de poel der vleselijke lusten.
Langzaam kwam hij door de overtuigende preken van Ambrosius tot het inzicht dat de Bijbel waar is, zodat duidelijk werd dat het manicheïsme dwaalleer was. Wat zei immers deze ketterij? Dat er twee goden waren. De ene God, Die de Oorsprong van het goede was en de andere (de duivel) die de oorsprong van het kwade was. Maar de Schrift - zo belijdt hij later - leert ons,
dat de vrije wil de oorzaak is dat wij kwaad doen en dat Uw rechtmatig oordeel de oorzaak is dat wij kwaad lijden. Maar dan zei ik weer: vanwaar komt het dat ik het kwade wil en het goede niet wil?
Maar de Heere bracht hem uit dit gepieker en deed hem steeds vaster geloven in Christus, de Zaligmaker. Alleen, de nauwheid van deze weg beviel hem niet. Daarvoor moest hij nog worden ingewonnen. Hij wilde zijn zonden vasthouden; wat niet kon. Maar tot het besluit komen om de Heere onvoorwaardelijk te volgen, wilde en kon hij ook niet. Toen brak God door in deze ernstige ogenblikken waarin zijn ziel schreide tot God. Augustinus beschrijft het in zijn Belijdenissen als volgt:
Ik weende in de bitterste verbrijzeling van mijn hart. En zie, daar hoorde ik een stem uit de naburige woning, alsof een jongen of een meisje op zingende toon dikwijls herhaalde 'Neem, lees; neem, lees'. Terstond nam mijn gelaat een andere uitdrukking aan en na de aandrang van mijn tranen onderdrukt te hebben, stond ik op omdat ik het niet anders kon verklaren dan dat mij van Godswege bevolen werd het boek te openen en het eerste stuk dat ik zou vinden te lezen.
Hij pakte de Bijbel en las waar die openlag (Romeinen 13 vers 13, 14): "Niet in brasserijen en dronkenschappen, niet in slaapkamers en ontuchtigheden, niet in twist en nijdigheid; maar doet aan de Heere Jezus Christus en verzorgt het vlees niet tot begeerlijkheden." Toen stroomde een heerlijk licht in zijn hart en alle duisternis vluchtte weg. O, wat was Augustinus' moeder, Monnica, blij toen ze dit hoorde. Zij sprong op van vreugde en loofde de Heere, omdat Hij Augustinus tot Zich had bekeerd. Zij mocht in Gods hand het middel zijn, door wie Augustinus nooit echt was losgeraakt van de Kerk. Over haar belijdt hij:
Zij had haar kinderen opgevoed, even dikwijls in barensnood over hen verkerend, als zij hen van U zag afwijken.
Kort daarop, in de nacht die voorafging aan de Paaszondag - 25 april van het jaar 387 - liet hij zich dopen. Daarna ging hij met zijn moeder en zijn vrienden terug naar Afrika, om daar zijn leven verder te wijden aan Schriftstudie. Onderweg stierf zijn geliefde moeder. Zij vond het niet erg in Italië begraven te worden, want de Heere zou haar daar ook wel weten te vinden om haar op te wekken op de jongste dag, zo zei ze vlak voor haar dood. Toen Augustinus in zijn geboorteplaats Thagaste terug keerde, stichtte hij een soort klooster. Hij voorzag in zijn onderhoud door landbouw, maar alle vrije tijd besteedde hij aan de studie van de Bijbel. Op een dag kwam hij in Hippo Regius, een stad met ±40.000 inwoners. Daar werd hij op het onverwachtst gekozen en (in diezelfde kerkdienst!) bevestigd tot presbyter. Een presbyter is een soort ouderling / predikant, die in de roomse kerk priester heet. Hij moest in het vervolg gaan preken. Maar hij zag er zo verschrikkelijk tegenop, dat hij een paar maanden uitstel vroeg om zich te mogen terugtrekken in gebed, zelfonderzoek en bestudering der Schrift.
Augustinus' ambtelijke arbeid
Hel onverwacht is Augustinus tot `predikant' gekozen. Als gewoon gemeentelid (niet eens in Hippo woonachtig) was hij de kerk binnengegaan en als ouderling / predikant verliet hij die morgen het gebouw ... Hij voelde dat het ambt een zware verantwoording meebrengt en dat er niets ellendiger en verfoeilijker is voor God, dan een oppervlakkige ambtsdrager ... Zo werd Augustinus met Pasen van het jaar 391 presbyter / ouderling. En met kerst van het jaar 395 werd hij op 41-jarige leeftijd tot bisschop gewijd. Ruim een jaar nadat hij in Hippo Regius presbyter was geworden, daagde Augustinus zijn manicheesche collega uit tot een tweegesprek, waarin hij het hem zo moeilijk maakte, dat de dwaalleraar meteen de stad verliet.
Augustinus was zeer eenvoudig en begeerde absoluut niets voor zichzelf te hebben. Hij leefde in een kloostergemeenschap, niet om verdienstelijke goede werken, maar om zich helemaal aan Schriftstudie en aan de dienst der prediking te kunnen wijden. Veel toekomstige predikers woonden bij hem om zijn onderwijs te horen. Aan tafel legde hij meer nadruk op het voorlezen van nuttige geschriften en goede gesprekken dan op het eten. Die gesprekken mochten nooit roddelpraat worden. De eettafel had dan ook een inscriptie, ingesneden in het tafelblad:
Alwie afwezigen belastert of kleineert,
zal van deze tafel worden geweerd.
Eén van de belangrijkste plichten die Augustinus had was preken, elke zondag, op de feestdagen en vaak elke dag van de week. Ook preekte hij soms buiten zijn woonplaats. Op een keer gebeurde er onderweg 'per vergissing' een wonder. Een gewapende bende die moordend en plunderend het land afstroopte, had gehoord dat Augustinus naar een naburige gemeente zou gaan. Om hem te pakken te krijgen hadden ze zich verscholen in een hinderlaag op een plek, waar hij langs moest. Maar ... de gids van Augustinus vergiste zich in de weg en langs een omweg kwam hij ongedeerd in de plaats der bestemming aan. Augustinus zag hierin achteraf Gods hand en dankte Hem voor zijn bewaring. Vervolgens vond hij het geven van catechisatie heel belangrijk; vooral wat wij (voorbereidende) belijdeniscatechisatie zouden noemen. Verder moest hij huisbezoek doen en de armenverzorging regelen en ten slotte waren er de synodes en concilies. Juist vanwege de strijd tegen de verschillende dwaalleringen waarover op deze kerkelijke vergaderingen vaak werd beslist, was dit onderdeel van Augustinus' arbeid niet het minst belangrijke. Tevens werd van deze beroemde prediker veel tijd in beslag genomen doordat de mensen uit zijn gemeente hem voor allerlei maatschappelijke en rechterlijke zaken om raad vroegen, aangezien een bisschop volgens de Romeinse wetten bij de rechter voorspraak mocht doen. Hiervan heeft Augustinus meermalen gebruik gemaakt. Wat verder veel tijd in beslag nam, was zijn correspondentie. Veel mensen vroegen hem raad over de meest moeilijke en belangrijke onderwerpen. En Augustinus nam steeds weer de tijd - die hij eigenlijk helemaal niet had - om al die vragenstellers grondig van antwoord te dienen. Veel vragen werden zo grondig beantwoord dat de brief van Augustinus een 'brochure' of een boek werd. Wij mogen de hand des Heeren daarin zien, omdat zijn briefwisseling van onschatbaar grote waarde is voor de kerkgeschiedenis van alle volgende eeuwen. Hij werd beschouwd als een zeer gezaghebbend persoon. Dit wist hij en daarom besteedde hij veel zorg aan zijn brieven, aangezien ze op ruime schaal overgeschreven (= uitgegeven) zouden worden. Met al deze dingen had Augustinus het overstelpend druk. Hij had soms geen tijd om te eten en vastte dan noodgedwongen de hele dag. Toen hij 73 jaar oud was, was hij nog zo druk bezig met het verdedigen van de Waarheid door middel van het schrijven van boeken dat hij zich zelfs bijna geen tijd gunde om te slapen. Zijn ambtsbroeders hadden hem dringend gevraagd om van hem een geschrift te ontvangen tegen de dodelijke dwaling der Pelagianen. Hij was toen bezig met twee boeken tegelijk. Het ene schreef hij overdag en het andere 's nachts. Zo is het dagelijkse leven van deze ootmoedige man één aaneenrijging geweest van werken, werken en nog eens werken en we moeten ons erover verbazen, dat hij met zo'n zwak lichaam zoveel heeft mogen doen in de dienst des Heeren.