Des HEEREN Lof, Petrus Datheen (2)
Auteur: ds. W. Pieters
Hofprediker van Frederik de Wijze
Al is Datheen nog maar net bij keurvorst Frederik III, hij wordt meteen door zijn grote kennis en godsvrucht uitgenodigd aan het hof te komen. Hier mag hij de gastvrije Frederik III dienen in het evangelie. Hij wordt al gauw, samen met Ursinus en Olevianus, een belangrijke verdediger van het Calvinisme. Ook mag hij in naam van zijn beschermheer naar Zwitserland om met de geloofsgenoten daar te spreken over het belang van de kerk. Wanneer later in Frankrijk een vreselijke burgeroorlog uitbreekt tussen roomsen en protestanten, trekt de keurvorst van De Paltz met een leger van 11.000 soldaten de verdrukte geloofsgenoten te hulp. Datheen gaat mee als veldprediker. Hoewel de kerk in de Nederlanden verdrukt en verstrooid is, proberen Gods knechten toch orde te scheppen in de grote chaos. Daarom wordt in oktober 1568 een vergadering samen geroepen in Wezel (net over de grens bij Arnhem), waar Datheen als voorzitter een belangrijke plaats inneemt! Op deze vergadering van predikanten en ouderlingen (het convent van Wezel) wordt besloten dat de psalmberijming van Datheen in het vervolg in de Nederlandse kerken zal worden gezongen. Keurvorst Frederik III houdt steeds meer van de godzalige en geleerde predikant, zodat hij hem uitnodigt om aanwezig te zijn bij zijn huwelijksbevestiging op 25 april 1569 en direct daarna benoemt hij hem tot zijn hofprediker. Dit houdt in, dat ds. Petrus Dathenus zijn geliefde gemeente te Frankenthal moet verlaten en zich in de hoofdstad Heidelberg moet vestigen. De strijd blijft Datheen niet bespaard. Angstig zijn de dagen waarin de jonge hofprediker leeft: veel aanslagen worden op de jonge protestantse kerken beraamd. Eén daarvan is om de kerk onder de macht van de regering te brengen. Dan zou de koning het voor het zeggen hebben in de kerk. Datheen is er fel op tegen: de koning is gewoon lid van de gemeente en de ambten van predikant en ouderling regeren dienend de kerk. De kerk moet zelfstandig tucht kunnen uitoefenen om de zonde in de gemeente te bestraffen en zondaren die zich niet bekeren, uit de gemeente te bannen.
Steeds belangrijker wordt Datheen in het vorstendom De Paltz. Als er in 1571 een openbaar gesprek zal worden gehouden met de dwaalleraren van de wederdopers, is Datheen de enige spreker voor de Calvinisten en verdedigt hij de zaak des Heeren op een meesterlijke manier: vol liefde en zachtmoedigheid, tegelijk verstandig en scherpzinnig, tevens onbuigzaam en luisterend naar Gods Woord alleen. Negentien dagen duren deze besprekingen. Alle gesprekken zijn opgeschreven en in een boek uitgegeven van 640 bladzijden dik. Je kunt dit boek op internet lezen op de website http://books.google.nl/books?id=2pw8AAAAcAAJ
Waar wordt over gesproken?
- of het Oude Testament net zo belangrijk en gezaghebbend is als het Nieuwe
- of Christus Mens is geworden uit het vlees en bloed van Maria, óf dat God voor Hem een nieuw lichaam in de hemel heeft geschapen.
- of kinderen in zonde ontvangen en geboren worden
- of Gods kinderen in de tijd van Mozes en David op dezelfde manier zalig werden als wij
- of het offer van Christus genoeg is om ons van alle zonde en straf te verlossen, of dat ons lijden ook mee moet / mag tellen
- of een christen bezittingen mag hebben
- of een christen minister of burgemeester mag worden
- en of de kinderen van christenen gedoopt moeten worden...
In deze besprekingen komt duidelijk naar voren wat een vredelievende man Datheen is, en hoe geduldig hij weet om te gaan met de tegenstanders, die steeds weer proberen om door sluwe antwoorden Gods Woord te ontkrachten.
Petrus Datheen in de Nederlanden
In het jaar 1566 komt Datheen in ons vaderland terug, in het tegenwoordige België, wat de Zuidelijke Nederlanden heet. In die tijd is in Noord-Nederland de leer van de Reformatie lang niet zo diep in het volksleven ingedrongen als in de Zuidelijke Nederlanden, Vlaanderen vooral. Duizenden lezen daar in de Bijbel, al is het nog zo streng verboden. Duizenden verlangen sterk naar de zuivere prediking van Gods Woord, maar dat is helaas nog niet mogelijk, behalve in het geheim... Het jaar 1566 is een heel belangrijk jaar voor onze vaderlandse kerk. Het wordt wel het ‘wonderjaar’ genoemd. Tegen de steeds vijandiger wordende koning Filips II van Spanje verzetten de christenen van Nederland zich steeds meer. Op 5 april wordt het ‘smeekschrift der edelen’ bij de landvoogdes, Margaretha van Parma, ingediend. Omdat ook daardoor niets verandert, breekt de beeldenstorm over Nederland los. Dit is weliswaar niet door Datheen aangestoken, maar later wel door hem goedgekeurd. Door dit alles worden er honderden ‘hagenpreken’ gehouden. Met gevaar voor hun leven komen grote scharen mensen in het geheim en op de meest afgelegen plaatsen samen om naar de zuivere prediking te luisteren. Datheen wordt in dit jaar en onder deze omstandigheden door de Nederlandse gemeenten geroepen om zijn kracht en wijsheid te besteden tot nut van de zo verdrukte kerk in ons vaderland. Wanneer hij op zijn tocht door Nederland op een dag in Poperingen een hagenpreek houdt, zijn er wel 15.000 mensen onder zijn gehoor!
Terwijl Petrus Datheen in ons vaderland is, wordt in Gent een belangrijke kerkvergadering gehouden, waarop wordt voorgesteld om aan koning Filips II drie miljoen goudguldens aan te bieden om van hem volkomen godsdienstvrijheid te ontvangen. Er wordt vervolgens wel veel geld bijeengebracht, maar er komt niets van het plan terecht om het aan de koning aan te bieden. Daarom wordt het in plaats daarvan besteed om bij Frederik III een leger van soldaten te werven, om de strijd te beginnen tegen de gruwelijke Spaanse verdrukkers. Op 1 december van dat jaar spreekt de Synode te Antwerpen uit dat er opstand mag worden gepleegd tegen een overheid die op zo’n wrede manier haar onderdanen fundamentele godsdienstige en staatkundige vrijheden onthoudt. Op 1 januari 1567 komt de Synode nog een keer bijeen in Antwerpen om het plan tot gewapend verzet nader te bespreken. In deze tijd ontmoet onze getrouwe prediker voor het eerste de Vader des vaderlands, Prins Willem van Oranje.
Nu gaat de opstand beginnen, maar er worden zware verliezen geleden, mede omdat de Prins van Oranje geen hulp durft te bieden. Hij durft het niet aan met God alleen, maar wil eerst bondgenootschappen met machtige vorsten. Datheen beseft dat alleen God ons vaderland zal bevrijden. Binnen vijf jaar blijkt dat Datheen het juist heeft gezien. Ondertussen gaat het eerst radicaal verkeerd: de tijd is er namelijk nog niet rijp voor, zoals in onze ‘Nationale Psalm’, het Wilhelmus, wordt gezongen:
Soo het den wille des Heeren
Op die tijt had gheweest/
Had ick gheern willen keeren
Van u dit swaer tempeest (storm):
Maer de Heer van hier boven
Die alle dinck regeert/
Diemen altijt moet loven
En heeftet niet begheert.
Daarom schijnt het dat in 1567 de zaak van de Gereformeerde kerk en vooral van de Gereformeerde leer ernstig wordt beschadigd. Door deze mislukte opstand wordt de vervolging door de roomsen en de Spanjaarden namelijk nog wreder en feller… Zowel Datheen als zelfs Prins Willen moeten in april 1567 het land ontvluchten. Datheen gaat weer terug naar De Paltz om als hofprediker keurvorst Frederik III te dienen. Inmiddels stuurt koning Filips II de wrede hertog Alva naar de Nederlanden om met ijzeren hand de protestanten terug te brengen in de ‘heilige roomse moederkerk’. We zijn aangeland in 1568: de Tachtigjarige Oorlog begint!