Wonderlijke Ontmoetingen (6)
Auteur: ds. W. Pieters
Een standvastige prediker
Op een keer preekte Latimer voor de Engelse koning Hendrik VIII. Daarbij spaarde de predikant de koning niet. Getrouw aan zijn roeping bestrafte hij de koning over zijn vele wandaden en drong tevens aan op bekering.
Maar dat viel in verkeerde aarde. Wat dacht die predikant wel?!
Latimer moest kort daarop voor de koning verschijnen. Het bleek, dat de vorst ontzettend kwaad was. Hij voelde zich zwaar door zijn onderdaan beledigd!
`Latimer, ik beveel u aanstaande zondag voor mij en het hele hof te preken en dan in het openbaar te herroepen, wat u over mij gezegd hebt', sprak de gekrenkte koning.
De predikant besefte, dat de koning er niet voor terugdeinsde hem bij een volgend `vergrijp' ter dood te brengen. Hij wist maar al te goed, dat de koning het met het leven van zijn onderdanen niet al te nauw nam.
Zo brak de zondag aan...
Latimer zag de koning en het hele hof voor zich zitten. Toen begon hij zijn preek met de volgende woorden: “Latimer, weet u wel, voor wie u heden staat? U staat voor de machtige koning Hendrik VIII, die uw leven kan wegnemen, als u hem beledigt!”
Toen hield de getrouwe prediker even op. Daarna vervolgde hij ernstig: “Maar Latimer, weet u wel, voor Wie u heden staat? U staat voor de almachtige Koning van het heelal, de Heere God! De Koning van alle koningen heeft u geroepen tot Zijn dienst. Zijn woorden moet u spreken, zonder te letten op wie onder uw gehoor zit. De aardse koning kan alleen uw lichaam doden, maar de hemelse Koning kan ook uw ziel werpen in de hel. Zorg ervoor om getrouw te zijn, want binnen korte tijd zult u rekenschap afleggen voor Zijn Rechterstoel.”
Na deze woorden viel voor Latimer heel koning Hendrik VIII en zijn hofhouding weg en zoals Johannes de Doper bestrafte hij opnieuw in het openbaar hun levenswandel. Net als de vorige keer, alleen met nog meer gloed en met nog vastere overtuiging...
Zo ontmoette Latimer koning Hendrik VIII voor Gods Aangezicht en God schonk hem een geest van dapperheid, al had de koning zijn leven menselijk gesproken in zijn hand.
Een diepschuldige ambtsdrager
“Waar ik woonde lag een meisje van 13 ernstig ziek. Haar moeder kende ik van het gezelschap, maar het gezin verder niet. De dokter had gezegd, dat dit kind zeer waarschijnlijk moest sterven; en op een morgen nam ik mij voor er heen te gaan. Maar toen ik binnen kwam, waren er wereldse mensen op bezoek. `Wat treft dat slecht!', dacht ik.
Nog nooit had ik iemand zo mager gezien als dit kind, het was helemaal uitgeteerd... Ik keek met medelijden naar haar, maar omdat ik was bezet met mensenvrees, durfde ik met deze mensen in de kamer niet te bidden. Ik zei: `Ik zal maar niet lang blijven, want uw kind is zo ziek... Ik hoop voor uw kind te bidden, hoor!' En zo ging ik weg. Dit viel de moeder bitter tegen.
Ik ging de dijk op, maar de Heere zette mij stil en bepaalde mij erbij, dat ik in dat huisje had moeten bidden. Hij had mij de gelegenheid gegeven, maar ik durfde niet.
Als een diep schuldige ambtsdrager ging ik terug. De mensen keken vreemd op en ik vertelde hun precies, wat er net was gebeurd. Er was `bedelwerk' te verrichten aan Gods Genadetroon en ik had het uit mensenvrees nagelaten. Toen ging ik naar het ledikant en nam die magere handjes in de mijne en zie, wat gebeurde er? De Heere verwaardigde mij om met dat kind aan de voeten van die grote Koning te mogen komen en met kinderlijke zielsvernedering van Hem te verzoeken ook dit kind te genezen. De Heere verleende mij zulk een vrije toegang, dat ik al de noden en behoeften voor Hem mocht neerleggen en ik mocht geloven, dat de genezing geschieden zou.
Toen ik thuis kwam, vertelde ik aan mijn vrouw, dat ik nog nooit zo'n mager schepseltje gezien had, maar dat ik hoop voor haar had, omdat de Heere had toegelaten, dat ik haar voor Zijn Troon mocht brengen. Welke hevige bestrijdingen ik die dag daarover gekregen heb, zal ik maar niet schrijven.
De volgende dag bezocht de dokter het kind reeds vroeg en keek verwonderd, want het levensgevaar was geweken... In korte tijd was ze hersteld, wat ze zelf ook nog niet vergeten is.
Als ik haar zie, zeg ik menigmaal: `Heere, U hebt wonderlijk haar lichaam genezen, wil U haar zieke ziel ook genezen.'
Vaak vraag ik mij af, waarom ik er toch zo op tegen ben om voor deze Koning te bukken, Die zo mild geeft en nooit verwijt ...