Wonderlijke Ontmoetingen (1)
Auteur: ds. W. Pieters
Gods plan met mijn leven
Isobel Miller had het als onderwijzeres niet naar haar zin. Toen ze op een dag bij een vriendin te eten was, vertelde deze haar dat een beroemd `schedelonderzoeker' in de stad was, die Isobel kon onderzoeken om haar meer te vertellen over haar karakter en persoonlijke aanleg.
Dit leek haar zeer interessant. Maar ze durfde niet te gaan zonder dit eerst te vragen aan mevrouw Whipple, een godvrezende dame, bij wie ze gelogeerd was. Isobel vreesde echter dat die het haar wel zou afraden.
Mevrouw Whipple was echter zeer verstandig en drong Isobel niet haar eigen mening op. Ze zei: 'God heeft een plan voor jouw leven. De Bijbel zegt dat God ons geschapen heeft om voor Hem te leven. Daarom is het heel belangrijk, dat je aan de Heere vraagt, wat Hij met jou wil.'
Dit vond Isobel heel ontroerend. Ze had altijd gedacht dat God ver weg was en dat je Hem wel te hulp kon roepen als je in nood zat; maar dat Hij met haar een plan had, was nog nooit in haar opgekomen.
Mevrouw Whipple nam haar Bijbel en hield die voor haar en zei: 'Isobel, ik heb Zijn wil altijd gevonden door middel van Zijn Woord. Zijn plan met ons zal altijd in overeenstemming zijn met de Schrift.'
Toen werd zij weggeroepen voor de telefoon.
Isobel vroeg zich af, wat de Bijbel over schedelkunde zou zeggen. Ze opende de Bijbel en zat ondertussen te peinzen. Toen viel haar oog op de tekst, waar haar vinger `toevallig' bij rustte: Hou u ver van een valse zaak. Ze schrijft: 'Het was of een stem tot mij gesproken had en ik was verrast door het directe antwoord op een vraag die ik niet eens hardop gesteld had. Een grote spanning was van mij afgevallen. Toen mevrouw Whipple weer binnen kwam, was ik in tranen uitgebarsten en snikte hevig: het leed van mijn ziel die reeds anderhalf jaar naar God zocht, had een hoogtepunt bereikt en ik snikte door, tot ik uitgeput was!'
Dat ben ik!
Een arme Hottentot diende in Zuid-Afrika bij een Hollandse kolonist die goed voor zijn knecht zorgde. Niet alleen voor zijn lichamelijk, maar ook voor zijn geestelijk welzijn. Elke dag las hij hem Gods Woord voor en probeerde hij van het gelezene wat uit te leggen. Op zekere dag las hij de bekende gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar uit Lucas 18. Nu had de arme Hottentot de gewoonte om ─net als een kind─ tijdens het lezen ongekunsteld te zeggen wat in zijn hart opkwam.
Het lezen van de gelijkenis uit Lucas 18 verliep als volgt.
“Twee mannen gingen op in de tempel om te bidden”, begon de kolonist.
Verheugd sprak de Hottentot: `Nu zal ik leren, hoe ik bidden moet, want ik kan het niet!'
“O God, ik dank U dat ik niet ben gelijk de andere mensen...”, las de meester.
`Ik ben ook niet als andere mensen, ik ben veel slechter', sprak de knecht.
“Ik vast tweemaal ter week, ik geef tienden van alles wat ik bezit...”, las de meester verder.
`Dat doe ik niet, dus zo kan ik niet bidden. Wat moet ik toch beginnen? sprak de Hottentot verslagen.
De meester las rustig verder en liet de knecht maar praten. “En de tollenaar van verre staande...” ging de lezer verder.
`Zo is het ook met mij', zuchtte de knecht.
“wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar de hemel...”
`Dat durf ik ook niet', riep de arme man uit.
“maar sloeg op zijn borst, zeggende: o God, wees mij zondaar genadig!”
`Dat ben ik! Dat is mijn gebed!', riep de knecht uit en eveneens op zijn donkere borst slaande, bad hij ook: `O God, wees mij zondaar genadig!'
Dit gebed werd vanaf dat ogenblik zijn gedurig gebed en de Heere verhoorde de arme Hottentot op Zijn tijd. De zwarte man werd van al zijn zonden gewassen door het bloed des Lams!
De bekering van een oude matroos
Daniel Ryde was wel godzalig opgevoed, maar hij wilde er eigenlijk niets van weten. In plaats van naar de kerk, ging hij op eendejacht. Hij ging naar zee en werd spoedig een drinkebroer. Tijdens een zware storm werd hij wel wat ernstiger, maar toen zijn maats hem bespotten, scheurde hij zijn Bijbel aan stukken en zei: God mag mij doodslaan als ik ooit nog Bijbel lees!
Meer dan vijftig jaar bleef hij zo goddeloos.
Toen hij een huisje aan de wal kocht, kwam een jonge vrouw hem eens een evangelisatiefolder geven. Hij vloekte haar uit en dreigde haar met haar folder in brand te steken. De vrouw was erg bang en bleef als aan de grond genageld staan. Toen zei ze kalm: 'Pas op man, dat uw vloeken niet op uw eigen hoofd neerdalen!'
Dit eenvoudig woord trof de verstokte matroos in het diepst van zijn ziel en hij kon het niet meer kwijt raken: 'Als die vervloekingen nu eens werkelijk op mijn leven neerkomen ... Nu zie ik dat mijn zonden mij verdoemen. Ik durf niet in de Bijbel te lezen, omdat ik vroeger heb gezegd, dat God mij wel mag doden als ik ooit nog in de Bijbel zou lezen. Maar toch koop ik er één en ik moet erin lezen.' Maar het enige wat hij in zijn Bijbel las, was vervloeking en verdoemenis!
De jonge vrouw hoorde, wat er was gebeurd en kwam terug; zij probeerde hem te troosten, maar dat hielp absoluut niet, totdat zij zei, dat Jezus Zijn bloed had vergoten tot verzoening van de zonden van de grootste van alle zondaren. En de oude matroos moest het belijden, dat híj die grootste van alle zondaren was.
Zo kwam er een vonkje hoop: 'Zou het dan ook voor míj nog kunnen?'
Toen liet de Heere hem zien, dat Christus juist de Zaligmaker was, Die hij nodig had. Kort daarna schonk Hij hem het geloof in Zijn Zoon. Op zijn tachtigste verjaardag mocht hij voor het eerst aanzitten aan de Tafel des Heeren. Deze dag was de meest blijde dag van heel zijn leven!
Zeven weken later mocht hij ingaan in de eeuwige vreugde van zijn Heere.