Des HEEREN Lof, Guido de Brès (7)
Auteur: ds. W. Pieters
De Brès’ dood
Op 31 mei 1567, om drie uur in de nacht komt de cipier tegen De Brès en zijn ambtsbroeder Pérégrin de la Grange zeggen dat ze over drie uren zullen worden opgehangen. In het vonnis staat als enige overtreding, dat ze tegen het verbod van de landvoogdes in het heilig avondmaal hebben bediend. De la Grange spreekt op de ladder bij de galg, als laatste woorden: ‘Het is enkel en alleen om de Waarheid van God, die ik steeds heb gehandhaafd, dat ik nu moet sterven! Daarvoor neem ik nu de hemel en de aarde tot getuige!’ Dan stoot de beul hem van de ladder af, zodat de strop zijn adem afsnijdt en hij een enkel ogenblik later sterft. Wanneer De Brès naar de ladder wordt geleid, knielt hij neer om voor de laatste maal te bidden. Maar het wordt hem wreed verboden. De beul rukt hem overeind om hem de ladder te doen beklimmen. Op de ladder richt ook hij zich tot de duizenden inwoners van Valenciennes, die gekomen zijn om getuige te zijn van het vreselijk sterven van hun geliefde herders en leraars. Hij vermaant het volk om de overheid te eerbiedigen, en beschuldigt sommigen dat ze dit niet genoeg hebben gedaan. Daarna spoort hij ze aan om standvastig te blijven bij de leer die hij verkondigd heeft en betuigt hij dat hij niets anders heeft gepredikt dan de zuivere leer van Gods Woord. Voordat hij uitgesproken is, geeft de rechter de beul een wenk om dominee Guido de Brès van de ladder af te stoten, zodat ook hij aan de strop sterft, omwille van Jezus Christus!
Guido de Brès over de kinderdoop
Guido de Brès schrijft een dik boek tegen de wederdopers. Eerst vertelt hij daarin hun hele geschiedenis en hoeveel schanddaden ze hebben gepleegd. In het tweede deel gaat hij uitgebreid en diepgravend in op de vraag of de Heere Jezus Christus wel waarachtig mens is geworden. Ook in de Nederlandse Geloofsbelijdenis komt dit nog een keer uitdrukkelijk ter sprake in artikel 18.
In het derde deel gaat hij uitvoerig in op de kinderdoop. En daar schrijf ik nu ten slotte iets uit over. Hij begint dit onbekende, maar boeiende en zeer waardevolle geschrift als volgt:
De twist en het verschil dat tegenwoordig tussen ons en de wederdopers is aangaande de doop van de kleine kinderen, is daaruit voortgekomen, dat zij nooit naar waarheid hebben willen verstaan wat de doop is, wat zijn ware betekenis en eigenschap is, en waarom de doop aan Gods gemeente is gegeven. De inhoud van de doop is namelijk het verbond van God met ons en met onze kinderen én de afwassing en reiniging van onze zonden in het bloed van Jezus Christus. God wil dit door het uitwendige teken van het water afbeelden en verzegelen. Er zijn twee dingen in de doop, namelijk het water, dat als een zegel is, hetzij door het geloof bij de volwassenen, hetzij door het verbond bij de kleine kinderen. Ten tweede: de inwendige wassing van de ziel in het bloed van Christus, die door het uitwendige teken wordt afgebeeld. Dus heeft de doop voor ons de betekenis van de vergeving van onze zonden en de doding van ons vlees, die wij in Christus Jezus ontvangen door de gemeenschap die wij met Hem hebben, om nu voortaan ook in nieuwheid van leven op te staan, namelijk in onschuld en oprechtheid van hart, in heiligheid, zuiverheid en eenvoud van leven. Dit uiterlijke teken is niets anders dan een afbeelding van geestelijke dingen die wij in Jezus Christus hebben. Verder is het ook een merkteken of veldteken voor de mensen, waardoor wij te kennen geven, dat wij van Gods huisgezin zijn, dat wij onder Zijn vaandel strijden, dat wij Hem voor onze Heere en God houden en dat wij Zijn volk zijn en dat Hij onze God is. Aan wie komt nu dit teken toe? De Heilige Schrift leert ons duidelijk dat het toekomt aan heel het huisgezin van God, aan het hele lichaam van Zijn gemeente; dus aan allen die van Zijn volk zijn, zowel klein als groot, zowel aan de volwassen gelovigen – die de doop begeren tot verzegeling en afbeelding van hun geloof – als aan de kleine kinderen, die ook van Gods volk en van Zijn huisgezin zijn, aan wie het verbond en de belofte ook toekomt en dus ook het teken daarvan. Het is dus zo: allen aan wie Gods Koninkrijk en de eeuwige zaligheid geschonken is, komt ook het verbond en de belofte toe én het zegel daarvan. Daarom zijn van de doop uitgesloten alleen zij die niet van Zijn kerk of gemeente zijn, namelijk de kinderen der ongelovigen.