Uit de brieven van D.J.Crag (5)
Auteur: ds. W. Pieters
Geliefde,
Ik ben haast bang om het te zeggen, want ik weet hoe zwak ik ben, maar ik heb in deze tijd uit Zijn hand ten aanzien van mijn zondig bestaan mogen ontvangen: gedurige en zeer standvastige overwinningen en dat met zulk een kalmte, zulk een rust, zulk een stilte, zulk een gemakkelijkheid, zulk een wonderlijk zoet vermaak, zulk een heerlijke vrede en zulk een heerlijke genieting...! En waarom? Dat heb ik aan geen kant verdiend, dat is enkel genade.
O, wat heb ik onder de voorbereiding van de meditatie vanavond zitten peinzen: `Zou het mogen zijn, lieve Heere, dat Gij Uw toezegging aan mij, gedaan voor zoveel jaren bij het ontvangen van het Ambt gaat bevestigen: een rover van de hel te zijn!?' Dat is mijn lust en mijn leven.
Het Heilig Avondmaal des Heeren is ook om onze keuze te bevestigen. Geef de HEERE de hand en kom tot Zijn heiligdom. Dat is een wonderschone zaak: Hem de hand geven, aan Zijn hand wandelen (niet in een droom), met Hem omgang hebben in de meest innige betrekking van vriend en kind! En het Avondmaal is daartoe verordend en ingezet, dat u zich geheel en al en steeds weer en steeds meer zou leren overgeven aan Hem, Die niet teleurstelt, Die u ook niet afwijst of verwijt. Die u niet verlaat, Die u altijd verstaat en Die u boven bidden en denken verrast.
Ik kom woorden te kort om enigszins de verbondenheid aan u, de innige vereniging van mijn geest met uw geest, de verwondering voor Gods Aangezicht en de verheuging in mijn ziel uit te spreken, die ik gevoelde onder het lezen van uw brief. Wat is God goed, dat Hij u al die dingen deed beleven op de avondmaalszondag en in de voorbereidingsweek en ook in de dagen van nabetrachting en dankzegging nog weer; en dat ik het allemaal mag lezen door uw brief! O, wat tintelt het diep in mijn ziel, dat de Heere een getrouw en machtig, een genadig en goeddoend God is, voor u en niet minder ook door dit schrijven van u voor mij! O, met zoveel afkeer jegens uzelf te zijn vervuld, terwijl u amper een kwaad ding gedaan of een zondig woord gesproken hebt; maar omdat u beschuldigd wordt in uw tedere geweten dat u een hoogmoedige zelfbedoeler bent... En om dan toch uit genade al uw ja-maar's kwijt te mogen raken en onder de prediking van Hem, Die alles in orde maakt, te worden vertederd en vernederd, te worden vervrijmoedigd en verkwikt ...!
Geliefde,
Wat houdt de HEERE de eer toch aan Zich Zelf! En wat vernedert Hij ons toch; maar wat doet Hij dat toch tegelijk ook weer op een lieflijke, zoete en zeer aangename wijze, vindt u niet?
Wat mij intens verheugde was uw `vermetelheid' om te schrijven, dat de Heere Jezus Christus voor ú tot zonde gemaakt wilde worden. Voor ú! Dat u dit toch mocht schrijven ─al zouden er nog zoveel aanvechtingen op af komen, dan is het nog geschreven en ik weet en gevoel in mijn ziel, dat het waar is. Dat hoofdstuk is zo bijzonder schoon en diep en rijk, dat ik het er zeer goed onder heb gehad! En nu mag u door een eenvoudige overgave van uw zondezieke ziel, steeds weer, gebruik maken van deze Fontein van reiniging.
Wat is het een grote zaak om in te leven, wie u in uw jonge jaren bent geweest, zoals u zo eenvoudig en teer schrijft. Ja, mijn vriendin, God is goed en dat gaat steeds meer duidelijk worden, naar mate we teerder leven voor Zijn Aangezicht, ook naar mate we meer terugleidend licht krijgen over onze jeugd(zonden) en naar mate we meer liefde krijgen voor de Heere en al Zijn wondere gaven. Echt, ik ben diep verwonderd en verblijd, dat ik dit alles van u mag lezen en dat u al dit onderwijs over uw leven mag ontvangen van de Heere. Hoe sterk wordt dan het verlangen om voor elkaar nuttig te mogen zijn. En dat ik van u mag horen, hoe het tussen God en uw ziel is. Dat tedere geheim van de verborgen omgang met de HEERE, Die u Zijn Vriendschap biedt, lokt mij aan. Wanneer u mij mag schrijven, hoe het er tussen God en u voorstaat.
Ik heb ook goed moeten leren, dat het laten van een hardnekkige zonde en het bewaard worden voor een bitter-zoete boezemzonde nog niet betekent dat je aan het Avondmaal kunt, ook niet dat er een heilige en tedere gestalte in de ziel is. De Heere heeft het trouwens daarin wèl gemaakt, maar niet automatisch! Ik heb het daarom ook nodig gehad, dat het leeg bleef en dat ik mij hartgrondig moest verfoeien.
Ja, u zult het Avondmaal wel anders hebben beleefd, dan ooit tevoren. Maar des te wonderlijker dat u vooral op dat gebroken brood mocht zien; dat u op Zijn handen mocht zien. Ik wens u toe, dat u in de voorbereiding op het Heilig Avondmaal veel overdenkingen mag hebben wat betreft Zijn doorboorde handen!
Geliefde vriend,
De Heere heeft u vorige week in wijsheid op een wonderlijke manier geleid. Hij heeft ook mij in die dagen dezelfde goede, nuttige en heilzame les geleerd, namelijk: los van alles wat niet God in Christus is.
Hij, Die de afgoderij verbiedt, heeft u zielsbevindelijk voor afgoderij bewaard. O, wat heeft Hij het bijzonder wel gemaakt! Hij deed mij uitzien naar Hem. Maar och, was dat er toch levendiger! Wat kunnen we Hem vaak helaas maar al te goed aan Zijn plaats laten, met rust laten. Terwijl Hij het ons vergunt om dagelijks en zelfs uurlijks gebruik te maken van die vrije toegang tot Zijn Genadetroon, om daar Zijn uitgestorte liefde te ervaren en het de bruid uit het Hooglied te kunnen nazeggen: “Ik ben mijns Liefsten en Zijn genegenheid is tot mij.” Hij staat het ons niet slechts vrijelijk toe, maar Hij biedt het ons ook gunstrijk aan, ja: Hij dringt er bij ons ook dringend op aan om toch Hem alleen aan te kleven.
Ik heb in de overpeinzing van deze middag ervaren, dat het in mijn hart alleen dan pas écht goed is als Zíjn genegenheid tot mij is en mijn genegenheid tot Hèm is.
Moge het zo zijn, zoals u schreef in uw laatste brief, dat u Immanuël geen smaad aandoet door aan Zijn knecht toe te schrijven, wat alleen van Hem afkomstig is en alleen op Zijn rekening staat, namelijk het onderwezen worden in Zijn heilgeheimen, het geleid worden in Zijn spoor, het ontvangen van geloof in Zijn belofte. Ja, dat u door middel van onze briefwisseling hebt mogen komen tot een vastere koers, tot een helderder zicht, tot een zuiverder bevatting van wat nu genade is, ook van wat nu geloofsoefeningen zijn en van wat nu het dagelijks aankleven achter de Heere aan betekent...; dit alles is niet door mij bewerkt, maar door Hem Die u met een wakend oog gadeslaat en met innige, Goddelijke, onbaatzuchtige, hartelijke en eeuwige liefde bemint. Hij gebruikte en gebruikt mij, maar kon en kan elk ander instrument daartoe bekwamen en gebruiken (en dat is ook goed)! Het is mij ondertussen een zeer grote eer van Zijnentwege en een heerlijk, aangenaam vermaak door Zijn besturing, dat Hij mij voor u ten nutte doet zijn en het verheugt mij te zien, welk een band van vriendschap Hij om uw ziel en de mijne heeft getrokken.
Geliefde vriend,
U hebt volkomen gelijk: wanneer we overdenken met welke leden van ons lichaam we al hebben gezondigd - en de apostel Paulus zegt daarover in Romeinen 6, 7 en 8 heel wat -, dan wordt het een steeds groter wonder, dat dit zondige lichaam eens zal worden opgewekt in heerlijkheid, onverderfelijkheid, zondeloze reinheid. Ja, dan zal ik eeuwig met al de leden van mijn herschapen lichaam Hem mogen dienen, Hem volkomen toegewijd zijn.
Het heeft mij diep geroerd, wat u schrijvend bad en biddend schreef: verbroken te mogen raken onder het gezicht op het gebroken brood en de vergoten wijn. Kom, laat ons verwonderd zijn, dat zo'n harde, zo'n ongevoelige, nog verbroken kan raken. De Heere weet wel, hoe Hij het moet doen in uw zieleleven: door Zijn liefde te tonen, Zijn barmhartigheid te doen zien en Zijn genade te doen proeven en smaken, zodat u als het ware in uw brief - zonder woorden - schrijft: kom, smaak nu en beschouw de goedheid van de Alzegenaar! Het leidt uiteindelijk wel tot één plaats: in verwondering aan de doorboorde voeten van Jezus Christus. O, dat u dat steeds maar weer nodig hebt en dat het voor u ook steeds weer genoeg mag zijn om op de Gekruisigde te steunen.
En het wonder werd mij bij het lezen van uw brief nog groter, bij wat u schreef over Abraham en zijn zaad. En dan spreekt de Heere: `Vrees niet, Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot!' Dat Schild heb ik nodig; dat Loon begeer ik. Ja, dat de HEERE, de Algenoegzame, de Vriend van Abraham, mij wil verwaardigen om overeenkomstig Zijn belofte kinderen voort te brengen voor Hem! Dat het mij in oprechtheid te doen mag zijn om Hem daarin te verheerlijken! Dat Hij mij dat groot geschenk verlene! En dan mag Hij Zelf bepalen hoe het zal geschieden, in welke weg Hij dit wil bewerken. Hij is God en Hij beschikt over mij en Hij bestuurt alle dingen. Daarom mag ik daarin gerust achter Hem aan komen.
In hartelijke verbondenheid,