Orthopraxie - 11
Auteur: ds. W. Pieters
In het laatste hoofdstuk van de Bergrede, Mattheüs 7, lezen we allerlei heel praktische dingen: juist geschikt voor deze bladzijde, orthopraxie.
Vers 1 luidt:
"Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt."
Sommige mensen zeggen: dit betekent heel eenvoudig dat we nooit iemand mogen veroordelen. Maar zo eenvoudig ligt het niet. Het Griekse woord voor "oordeel", "krino" betekent:
1) scheiden, schiften, onderscheiden, kiezen
2) goedkeuren, achten, de voorkeur geven
3) van mening zijn, denken
4) beslissen, besluiten
5) richten, oordelen; een beslissing geven betreffende gelijk en ongelijk; vonnis vellen, onderwerpen aan berisping; van hen die als (scheids)rechter optreden in zaken van algemeen belang, of vonnis vellen over daden en woorden van anderen
6) heersen, regeren, voorzitten met bevoegdheid een gerechtelijk beslissing te geven, omdat het een voorrecht van koningen en heersers was om vonnis te vellen
7) elkaar bestrijden, twisten, betwisten; naar de rechter lopen, een proces voeren.
Wat bedoelt Jezus? Dat we ons geen oordeel of mening mogen vormen over iets of iemand? Mag ik niet zeggen dat stelen verkeerd is en een ander belasteren zonde? Bedoelde Jezus dat we geen opvatting mogen huldigen over wat waar is en wat leugen is?
Duidelijk niet!
We mogen en moeten daden en woorden beoordelen. Niet alleen rechters of ouders mogen en moeten dit. Maar ook jij. Wanneer een klasgenoot je voorstelt mee te doen met het pesten van een andere klasgenoot moet jij (be)oordelen of dat een goed of een slecht voorstel is en dus of je erop ingaat = goed keurt, of dat je het afwijst = veroordeelt.
En als komende zondag van de preekstoel in jullie kerk klinkt: "De hel bestaat niet, hoor!", dan moet jij (en niet alleen de kerkenraad) een mening daarover hebben, of dit Bijbels is of niet.
Wat bedoelde Jezus dan? Dat wij niet over iemands motieven mogen oordelen. We mogen ook niet over iemands hart oordelen. Wanneer iemand dronken is, mag je wel zeggen: dit is zondig (want dronkenschap wordt in de Bijbel veroordeeld). Maar je mag niet veronderstellen dat je het motief weet waaróm hij of zij dronken is - is hij intens verdrietig / wanhopig?
Ook mag je niet zonder goede gronden aan ernstige zonden als overspel of moord de conclusie verbinden: die persoon is dus niet een kind van God - zie II Samuël 11 en 12 (volgende maand)!
ORTHOPRAXIE
We mogen niet oordelen, zegt de Heere Jezus in Mattheüs 7 vers 1. Wel over daden en woorden, maar niet over (1) de motieven, en (2) de verhouding tussen die persoon en God.
Twee voorbeelden: iemand steelt in de supermarkt om de hoek een brood. Is dat goed? Nee, dat moeten we veroordelen. Motief? Kan zijn een ziekte (kleptomanie), kan zijn brutaliteit, kan zijn armoede (waar Salomo rekening mee houdt in Spreuken 30 vers 9):
"... of dat ik, verarmd zijnde, dan niet steel, en de Naam van mijn God aantast."
Het maakt volgens Spreuken 6 vers 30 nogal verschil waarom iemand steelt:
"Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, omdat hij honger heeft."
Al is stelen verkeerd. Wanneer we zouden weten dat die jongen zó arm is dat hij al in geen dagen iets te eten heeft gehad, dan dienen we medelijden met hem te hebben (en eventueel onszelf te beschuldigen dat wij van onze overvloed niets aan hem gaven), in plaats van hem hard te vallen. In het volgende vers schrijft de wijze Spreukendichter erbij (natuurlijk wanneer mogelijk):
"Gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis."
Tweede voorbeeld is David in zijn zonde tegen Bathseba en Uria. Vreselijk zondigde hij. Toch bleef hij Gods kind.
Als een ouderling uit jouw gemeente openbaar komt als een dief, een echtbreker of zelfs als een moordenaar, dan moeten we wat hij deed, 100% veroordelen. Maar zijn "staat voor God", of hij altijd maar een huichelaar was toen hij zei dat hij een kind van God was, óf dat hij werkelijk nog steeds een kind van God is, daarover kunnen en mogen wij niet oordelen.
Verder, we mogen alleen over daden en woorden oordelen, en dat alleen nog maar wanneer we alle omstandigheden kennen. Dus niet LICHTVAARDIG iemand veroordelen; en niet ONVERHOORD iemand schuldig noemen.
Moeilijk hoor! Als ik mijn oor te luisteren leg, onder wereldse mensen, kerkmensen en ook ambtsdragers, dan merk ik op hoe ontzettend vaak het gebeurt: zonder nader onderzoek zeggen: hij heeft zeker ... gedaan. Wat is het gevolg? (Zie volgende keer)
ORTHOPRAXIE
In Mattheüs 7 gaat het over de praktijk van het dagelijkse leven temidden van de mensen. Hoe we over hen denken, hoe we over en met hen praten, hoe we met hen omgaan. Hier gelden niet alleen burgerlijke fatsoensnormen, maar Goddelijke voorschriften. De Heere Jezus zegt (vers 3-5):
"En wat ziet gij de splinter die in het oog van uw broeder is, maar de balk die in uw oog is, merkt gij niet? Of, hoe zult gij tot uw broeder zeggen: laat toe dat ik de splinter uit uw oog uitdoe; en zie, er is een balk in uw oog? Gij geveinsde, werp eerst de balk uit uw oog, en dan zult gij bezien, om de splinter uit het oog van uw broeder uit te doen."
Mogen we onze naaste niet helpen? Ja, dat mag en moet. Maar we mogen onze naaste niet bekritiseren. In ieder geval niet zó bekritiseren dat we ondertussen onszelf overslaan; onze eigen fouten niet opmerken en niet verbeteren.
In een van de eerste eeuwen van de kerk stelde een kloosteroverste dit zijn mensen zeer aanschouwelijk voor. Hij ging namelijk rond met op zijn rug een zware zak zand, terwijl hij een klein mandje met zand voor zich in zijn hand hield. Toen hem gevraagd werd met welk doel hij zo liep, antwoordde hij: deze zak met de zware last stelt mijn eigen zonden voor; deze heb ik over mijn rug geworpen, zodat ik ze niet zie en er geen last van heb. Het beetje zand in dit mandje stelt de zonden van mijn naasten voor en ik draag ze voor mijn ogen, zodat ik er mij mee bezig houd mijn broeder te oordelen, en met dit 'heilzame' werk niet ophoud.
De Heere Jezus noemt ons een geveinsde (een toneelspeler of huichelaar) wanneer we bezorgd en verontwaardigd zijn over de fouten van de mensen om ons heen, terwijl we er zelfs geen moeite voor doen onze eigen gebreken goed te maken.
(Ik schreef niet: goed te praten.)
Het ware te wensen
dat alle mensen
hun eigen gebreken
eens beter bekeken;
dan zouden ze 't praten
over and'ren wel laten.